Een boiler is een toestel dat stoom maakt. Het bestaat enerzijds uit een verbrandingsgedeelte dat de warmte levert en anderzijds uit de ketel zelf, waar het water omgezet wordt in stoom.
Stoom wordt in vele industrieën gebruikt omwille van zijn unieke eigenschappen. Het wordt toegepast bij de verwarming van producten, maar ook voor de aanmaak van elektriciteit.
De stoomketel ontvangt voedingswater, dat samengesteld is uit een deel gecondenseerde stoom (die terugvloeit naar de boiler) en een deel vers voedingswater.
Het is van levensgroot belang dat het verse voedingswater van een uitstekende kwaliteit is. Met andere woorden: de zouten moeten maximaal uit dit water verwijderd zijn. De zuiverheidsgraad hangt nauw samen met de werkdruk van de ketel. Hoe hoger de werkdruk van de ketel, hoe zuiverder het water moet zijn. Wanneer er teveel zouten in het water aanwezig zijn, zal dit afzetting veroorzaken op de ketelbuizen, met een verminderde warmteoverdracht en dus energieverlies tot gevolg. In een volgende fase ontstaat oververhitting, wat zelfs kan leiden tot ontploffing.
Om een bepaalde waterbron (leidingwater, oppervlaktewater,…) geschikt te maken als ketelvoedingswater, bestaan er bepaalde voorbehandelingstechnieken, zoals onder meer ionenwisseling of membraantechnieken. Zodra de waterbron de voorbehandeling doorlopen heeft, is het water geschikt als ketelvoedingswater en gaat het naar een ontgassingsfase.
In deze ontgassingsfase wordt zuurstof verwijderd via een thermisch-mechanisch proces. De aanwezige zuurstof kan immers leiden tot zuurstofcorrosie in de ketel. Nadat het water ontgast is, wordt het naar de ketel gevoerd door middel van ketelvoedingswaterpompen. Daarna wordt het omgezet in stoom.